zaterdag 23 mei 2009

Het succes van de artsenbezoeker




Op het moment dat ik vroeg in de ochtend naar het ziekenhuis loop zie ik een grote roofvogel over de bomen komen aanvliegen. Ik besef me weer even dat zich aan alle kanten van Pokola duizenden kilometers oerwoud bevinden. Mijn wereld was de afgelopen weken beperkt tot de paar honderd meter tussen mijn huis aan de rivier en het ziekenhuis. 
Er klinkt er luid protest van de vele wevervogels die nestelen in de bomen tegenover de ingang. De roofvogel blijkt echter meer geïnteresseerd in de afvalcontainer achter het ziekenhuis. Ik zie nu dat er drie mannen onder de bomen zitten, bijna onzichtbaar in de schaduwen tussen de stammen. In de schemer zou ik hun silhouetten voor boomstronken hebben kunnen aanzien. Onverstoorbaar staren ze voor zich uit, alsof ze, zonder eraan deel te nemen, willen registreren wat zich in het ziekenhuis afspeelt.

De mannen zouden door de Nederlandse ontdekkingreiziger Paul Julien in de jaren vijftig als pygmeeën van de Babenzele stam zijn geclassificeerd. Aangezien het woord pygmee tegenwoordig als kleinerend wordt beschouwd, noemt men de bevolkingsgroep hier tegenwoordig ‘de autochtonen’. Paul Julien heeft hen destijds uitgebreid antropometrisch onderzocht en schrijft in zijn boek ‘Pygmeeën’ dat de mannen hier een gemiddelde lengte hadden van 151,8 cm. De Babenzele leven als semi-nomaden en bouwen afhankelijk van de beste vis en jacht plekken tijdelijke kampen in het oerwoud. Als je ze in het dorp tegenkomt krijg je de indruk dat ze uit nieuwsgierigheid bijna als toeristen komen kijken hoe de sedentaire bevolkingsgroep, de Bantoes, leven en werken. In het ziekenhuis komen ze alleen als er echt iets ernstig aan de hand is en blijven dan zo kort mogelijk. Terwijl ik de mannen onder de bomen begroet, schat ik in dat de gemiddelde lengte niet veel veranderd is sinds de metingen van Paul Julien. Ze zien er alledrie niet bepaald ziek uit en ik vraag me af voor wie ze naar het ziekenhuis zijn gekomen.


Voor de ingang van mijn spreekkamer staat al een behoorlijk aantal patiënten te wachten die mijn ochtendgroet op traditionele wijze beantwoorden. Mompelend, naar de grond kijkend, met een kleine kniebuiging. Ik kan er niet aan wennen maar heb het opgegeven om het te proberen te veranderen. Er is een persoon die uit de toon valt: Het is een lange man in een flitsend net pak die me de weg verspert en zich voorstelt als de Congolese vertegenwoordiger van een Zwitsers farmaceutisch bedrijf. Ik denk even dat ik hallucineer door de bijwerking van mijn malaria profylaxe. Dit kan niet waar zijn. Ik werk als tropenarts, om nog even de woorden van Paul Julien te gebruiken: ‘middenin de zwaarste en dichtste oerwouden die equatoriaal Afrika bezit’. En juist hier, in deze enkel per boot of per vliegtuigje bereikbare wildernis, komt vandaag een zogenaamde artsenbezoeker langs? Een man met mooie praatjes om een arts over te halen een bepaald medicijn te laten voorschrijven. Het blijkt werkelijkheid. De man is speciaal ingevlogen om ons te onderwijzen zelfs. In nieuwe antibiotica, vertelt hij. 

Mijn spreekkamer, die tevens dienst doet als ruimte voor de ochtendoverdracht, zit al vol met verpleegkundigen en assistenten die blijkbaar op de hoogte zijn van het bezoek want als ik binnenkom met de vertegenwoordiger valt er een gespannen stilte. Ik weet niet goed hoe ik dit moet gaan oplossen. Eigenlijk had ik de man maximaal 15 minuten met mij alleen willen laten praten. Enkel voor de vorm omdat hij toch behoorlijk wat moeite heeft gedaan om hier te komen. Als ik de verwachtingvolle gezichten van het team zie twijfel ik. Ik ben er tot nu toe niet zo goed in geweest, maar ik besluit de gouden regel van de tropenopleiding: dat je de eerste 6 maanden alleen mag observeren en niets mag veranderen, dit keer maar eens wel toe te passen.

Er volgt een strak ingestudeerd verhaal over een commerciële versie van metronidazol. De artsenbezoeker blijkt zowaar een begaafd spreker. Het medicijn heeft in mijn ogen echter geen enkele meerwaarde boven de generieke variant die we in onze eigen apotheek hebben en is echt 40 keer duurder. Er wordt om mij heen druk aantekeningen gemaakt en instemmend geknikt. Blijkbaar ben ik de enige met kritiek.
Aan het eind van zijn verhaal wordt er bijna gevochten om pennen, posters en ander promotiemateriaal. Wanneer ik na de overdracht langs de spreekkamers van de assistenten loop wordt er druk gediscuteerd over de voordelen van het nieuwe medicijn dat bijna voor elke infectie bruikbaar zou zijn. Ondertussen zijn ze bezig de posters op te hangen. Ik probeer uit te leggen waarom we het middel niet gaan aanschaffen voor onze apotheek maar krijg te horen dat de artsenbezoeker hen heeft verzekerd dat het middel binnen enkele weken in meerdere kiosken in het dorp ook verkrijgbaar zal zijn.



Alphons, een Assistant-Sanitaire in ons ziekenhuis, wil een patiënte met me bespreken. Assistenten zijn hier geen artsen in opleiding maar hebben zoals de Clinical Officer in Engelstalige Afrikaanse landen een soort verkorte artsenopleiding gehad om het tekort aan dokters op te vangen. Alphons is daarbij niet zomaar een assistent. Hij is gespecialiseerd. Oorspronkelijk werd hij opgeleid als ‘assistant sanitaire ophtalmologie' en bij gebrek aan oogartsen was hij in het verleden 'chef de clinique' op de oogheelkundeafdeling van het universiteitsziekenhuis in de hoofdstad Brazzaville. Omdat ons streekziekenhuis door een duurzaam houtkapbedrijf wordt gesponsord en dus iets beter betaalt, is hij in Pokola komen werken. Hij is hier echter niet alleen voor de oogheelkunde maar wordt uit personeelsgebrek op alle fronten van de medische zorg ingeschakeld. Mede op basis van zijn voorkomen, dat wat doet denken aan een Afrikaanse politicus met een natuurlijk gezag, is hij benoemd tot hoofd van de verbandkamer.


De patiënte die hij wil bespreken blijkt bij de drie Babenzele mannen onder de boom voor het ziekenhuis te horen. Ze is opgenomen met een flinke snijwond in haar rechter pols. Haar schoonzoon was haar tijdens een onenigheid met een machete te lijf gegaan en heeft haar daarna om zijn spijt te betuigen meegenomen naar het ziekenhuis. Alphons vraagt mijn advies omdat er mogelijk pezen zijn doorgesneden. Gisteravond had hij had alleen de huid kunnen hechten om het bloeden te stoppen. Als we de vrouw samen onderzoeken komen we snel tot de conclusie dat de pezen aan de strekzijde van de duim niet functioneren.

Het is niet al te druk. Ik neem rustig de tijd om samen met hem de huid weer te openen en drie doorgesneden pezen alsnog te hechten. Na vier maanden werken is het gevoel me te moeten bewijzen genoeg verminderd om hem de hele operatie zelf te laten uitvoeren. Alphons is duidelijk zenuwachtig. Het is ook wel een aparte situatie bedenk ik me: Een broekie van 31, die een ervaren medicus van 53 uitlegt hoe je de uiteinden van een doorgesneden pees terugvindt in de peesschede om ze daarna met de juiste hechttechniek weer met elkaar te verbinden.

Enkele uren na de operatie komt Alphons nog even mijn spreekkamer binnen. Hij werd 30 jaar geleden enkel opgeleid als oogheelkunde assistent en in de afgelopen jaren is hem nooit meer echt iets geleerd. Hij moest gewoon maar doen.
Ik bedenk me dat de artsenbezoeker zijn populariteit niet alleen aan zijn posters en pennen te danken heeft. Voor de assistenten en verpleegkundigen is het echt bijzonder dat iemand hen iets nieuws komt vertellen en iets wil komen leren. De dodende routine van dagelijkse zorg met minimale middelen zonder vooruitgang wordt eindelijk een keer onderbroken. Het is een uitzondering dat hun werk aandacht krijgt en erkend wordt. Er zijn hier geen bijscholingscursussen, trainingen of supervisie en een artsenbezoeker wordt daarom met open armen ontvangen. Het farmaceutische bedrijf zal de investering in dit bezoek aan Pokola wellicht ook snel terugverdienen.

Voordat Alphons de deur uitgaat, draait hij zich nog even om en nodigt me nogal onverwacht uit voor zijn bruiloft. Hij is al 20 jaar samen met zijn vrouw, dacht ik, hij heeft al zeven kinderen, maar blijkt dit jaar eindelijk genoeg gespaard te hebben om zijn huwelijk te kunnen betalen. 


Als we samen naar buiten lopen vraag ik hem of hij het leuk vind om samen nog een amputatie te verrichten bij een patiënt met een afgestorven vinger. Zijn dienst is eigenlijk al uren geleden afgelopen maar hij neemt het aanbod aan. Terwijl we samen naar de operatiekamer lopen zie ik in de verte de drie Babenzele mannen met de net geopereerde vrouw het ziekenhuisterrein verlaten. In pijnstilling was ze niet echt geïnteresseerd en ze zal waarschijnlijk besloten hebben dat ze de hechtingen in de huid straks best zelf kan verwijderen. Voor antibiotica komt ze wellicht nog terug als er over een paar dagen pus uit de wond stroomt maar het lijkt waarschijnlijker dat ze wondinfecties ook met hun eigen kruiden zullen behandelen.